maandag 9 maart 2009

Verslag Thailand-cambodja januari- maart 2009

Bangkok 27 jan 2009

Gisteren aangekomen in Thailand. Bangkok, big city, big big city. Meerdere vreemde overgangen in korte tijd. Van bevroren waterafvoeren in Belgie binnen een etmaal, gearriveerd in een klimaat waarin zelfs de palmbomen het warm hebben. Van een internetratrace door heel Nederland, op zoek naar goedkope tweedehands malariapillen, aangekomen in tropische loomheid. Van een schematische dagindeling waar ‘s nachts in ieder geval een paar uur geslapen wordt en een keer of vier gegeten, terechtgekomen in een tijdsbeleving waarin ik permanent honger heb, maar niets door mijn keel krijg, en permanent moe ben, maar in mijn bed klaarwakker naar het plafond lig te staren. Mijn lichaam en geest zijn bij benadering een halve dag kwijt, hoewel ik maar zes uur heb verloren. Het is nu kwart voor acht in de ochtend. Maar de helft van mijn lijf zegt mij nog dat het tijd is om aan de nacht te beginnen. Dat is dan een van die kleine nadelen van het vliegen... Wat is gebeleven is mijn snotneus. Tot dit weekend van een winterse laagland verkoudheid. Na dit weekend van een acute airco-versnuffing. Zwak gestel. Daar hebben we gisteren gelijk maar een pet opgezet. Want mijn coupsel begon zelfs mij te ergeren.

Tijdens het plafondstaren vannacht heb ik dan in ieder geval weer eens rustig kunnen nadenken over de komende weken. Daar was ik nog niet echt aan toegekomen. Laos lijkt me vanaf hier lang en ver. Ik vraag me af of we nog wel de ‘radical backpackers’ van weleer zijn. En zonder tent en klimspullen, maar met twee laptops op zak voelt het ook anders. Zes weken voelt verder ook kort, nu al. Hoewel, als alle nachten zolang duren als afgelopen nacht... En eigenlijk hoeven we ook helemaal niet meer zo te bewijzen hoe ‘radical’ we zijn. Azie lijkt sowieso weer een stuk tienertoerderiger te zijn geworden. Misschien is een uitgebreid rondje Cambodja wel veel aardiger. Met het konijneneiland bij Kep, het Cardamongebergte, Phnom Penh, Siem Reap met de oude tempels (en het landmijnmuseum), de Mekong met Kratie met de zoetwaterdolfijnen, en de ‘remote wilderness in het noordoosten.

Om de hoek van ons hotel-dat-we-bij-de-vlucht-cadeau-kregen ligt een straatje met uitspanninkjes met daarin allerlei door gezondheidsgidsjes verboden lekkernijen. Toch maar eens wat van gaan proberen, als afwisseling van de miesoepjes ter ontbijt, Nicole’s worldfavorites...

Verder nog geen dier gezien hier, op een paar ton olifant na, die moeilijk te missen waren, bij Nana, tussen de Thaise hoeren. De grootste van de twee dikhuiden had een rood lampje aan zijn staart. Niet om het redlight district mee aan te geven, maar om achteropkomend verkeer gewag te maken van zijn aanwezigheid. Mixed feelings, bij die dames en de dikhuiden. Ook daar zit weer een heel verhaal achter. Ik zou het anders gedaan hebben, als dit mijn land was geweest. Ik zal onze dames nooit een rode lamp aan hun staart binden. De kleine zou me nooit meer aankijken! En nu ontbijten!!


Trat, 29 januari
Thailand begint weer te wennen. Tijd om een land op te schuiven naar rechts. Trat is het laatste stadje voor de Cambodjaanse grens. Nog steeds is slapen niet mijn grootste hobby, ik lig nog uren wakker. Daar kun je je aan ergeren, maar je kunt er natuurlijk ook iets mee doen. Ik lag vannacht naar de grote helicopter boven ons te kijken. Ik vraag me bij die dingen altijd af wat er gebeurt als de bevestiging het begeeft. Dan komen die krengen natuurlijk met een rotvaart naar onder suizen, alles weghakkend wat ze op hun vlucht naar beneden tegenkomen, want ik neem aan dat ze niet naar boven vliegen, zoals normale helicopters.

Een andere gewaarwording: we sliepen vannacht boven het water! Het huis waarin we tijdelijk bivakkeren is een gammele Thaise hut die half in de rivier staat, op palen. Onder ons zwemmen vissen, ratten en drollen, want aan riolen lijken ze hier niet te doen.

Als het tijd begint te worden om op te staan dommel ik in. Chronische jetlag... Tijdens het gedommel hoor ik een astmatische rat, maar als ik me op het geluid concentreer lijkt het toch meer een voetluchtpompje te zijn. Vast iemand die buiten een luchtbed aan het oppompen is. Om 7 uur in de ochtend? Nieuwsgierig ga ik kijken. Het is onze Thaise bivakbuurjongen. Hij is allemaal kniehoge supermannen van plastic aan het opblazen, om ze in een draagbare plastic kerstboom te hangen. Ik neem aan dat hij er zo mee naar de markt gaat om ze te verkopen. Het was me al eerder opgevallen. Thaise kinderen van een jaar of zes zijn dol op dingen die je aan een Nederlandse zesjarige echt niet meer gesleten krijgt.

Gisteren onder handen genomen door een masseuse. Ook zo’n typisch Thais ding. Dat masseren dan. Het begon dit keer voorzichtig voor Thaise begrippen. Het was meer aaien dan kneden, maar toen zij en ik opgewarmd waren begon het betere martelwerk. Ze weten precies waar alle gevoelige plekken zitten. Er is weinig kracht voor nodig om iemand flink pijn te doen. Als ze de kans krijgen draaien ze je lichaam in bochten als een uitgewrongen dweil. Best knap, want zo’n Thaidwerg moet dan met haar knie je bekken torderen terwijl ze met een andere ledemaat je schouder op de grond houdt. Ze zal zelf ongeveer in spagaat hebben gestaan. Dat maak je dan helaas niet erg bewust mee, omdat je op je buik ligt. Voor de masseur is zo’n lomp groot westers lichaam een hele kluif.


Kampot (Cambodja), 30 januari

Vier dagen nadat we in BKK geland zijn gaan we met een minibus vanaf Trat richting Cambodjaanse grens. Rondom dit soort grenzen is er altijd een hoop ‘gehossel’. De Thai en de Cambodianen voerden afgelopen jaar een mini-oorlogje over een tempel op de grens. Ze houden niet erg van elkaar. Op de grens is het een drukte van jewelste. Handelaren, transittoeristen en locals die een centje proberen mee te pikken van de onwetendheid van veel passanten: we krijgen gelijk een horde taxichauffeurs en visaformulierinvulhulpen over ons heen. Ze druipen snel af als we ze beleefd uitleggen dat we het zelf wel doen. Echte volhouders zijn het niet. We kruipen achterop twee moto´s, motortaxi´s, die ons afzetten in Koh Kong, de eerste plek van enige omvang in Cambodja. Er is niet lang geleden een weg aangelegd naar Koh Kong. Voorheen was deze plek alleen maar via de zee te bereiken vanuit Cambodja, vanuit Sihanoukville. De meeste reizigers gingen tot voor kort met de boot, nemen tegenwoordig gewoon de bus. Wel zo snel. In Koh Kong is het even schrikken: Het is er veel armoediger dan in Thailand. Minder auto’s, meer mensen en meer zooi overal. De bussen verder Cambodja in blijken tot half negen in de ochtend te vertrekken. Niet bepaald tijdstippen waarop wij excelleren. We missen de reguliere bussen, maar kunnen meerijden met een volgestouwde minibus, die op weg is naar Vietnam. Grote hilariteit bij de inzittendenals wij instappen. We zijn een paar maten groter dan de rest en vouwen ons met moeite in de bus. Niemand spreekt Engels, geen woord. En wat zij wel spreken is ons ook onduidelijk. Vietnamees of Khmer. Het lijkt in ieder geval niet op Thais. We reizen vier uur over de net aangelegde weg dwars door het oerwoud en arriveren in Kampot.

Nieuw land, nieuwe dieren op de weg. Cambodja ligt aan onze voeten. Tis wel een stapje terug in luxe, minder strak georganiseerd en veel corrupter. Nadat we in een minibus terecht kwamen van een clubje dat ons op een bescheiden maar overtuigende manier een oortje aannaaide kwam datzelfde clubje in een politiefuik terecht. Chauffeur uitstappen, licht panisch, semi joviaal ontvangen door een stuk of wat agenten onder een zonnescherm. Ik zie een natgezwete chauffeursrug: Kletsen, armen omhoog geheven naar de hemel, wijzen naar het busje, naar ons waarschijnlijk, want wie anders dan wij waren de buit van het clubje? Nog meer kletsen, ongemakkelijke blikken naar ons en dan toch maar betalen. Daar ging het oor dat zij ons hadden aangenaaid. Het oor werd gelijk weer ingeleverd bij de politie... Iedereen naait iedereen hier. Zelfs wij naaien wel eens zo’n Aziaat, al is dat meestal per ongeluk. Maar het gebeurt altijd met een glimlach. Het hoort er een beetje bij. Als we na het politieincident doorrijden weigert een ander busje te stoppen voor de politie. Dapper. Maar als de agenten de motor zien die achter uit de bus steekt, inclusief berijder van de motor in het busje, speert de politiewagen erachter aan. De waaghalzen worden snel ingerekend.

De reis verliep verder zonder incidenten, op wat waterbuffels na die af en toe over het asfalt kuierden. Onderweg verbazen we ons over de mooie gele verkeersborden die de weggebruikers voor van alles waarschuwen: scherpe bocht, stevige daling, koe op de weg, olifant op de weg. Van dat laatste bord net geen foto kunnen maken, helaas!

We slaan de redelijk toeristisch ontwikkelde strandplaats Shinoukville over en rijden door naar Kampot, een uitgebreid dorp aan een rivier waar het goed toeven is. De sfeer is er rustig en ongedwongen. Wij komen buitengewoon veel gelijkgestemden tegen, voor wie het allemaal wel mooi is zo. Geen disco´s of grootschalige toeristische attracties. Alles is er locaal en kleinschalig. We maken ons op voor een langer durend verblijf hier in de omgeving.

We spreken een landgenoot, die een paar weken hier is. Niemand die we tot nu toe gesproken hebben slikt malariaprofylaxen, dus het wordt steeds minder aannemelijk dat wij er aan gaan beginnen. De Nederlander vertelt ons over het land. Van het systeem klopt maar weinig. Het is behoorlijk anarchistisch. Alles met een uniform behoort tot de club die het land leegroven. Cambodja is een van de armste landen ter wereld. Een paar decennia oorlogen en bezettingen van het land, bombardementen door Amerikanen en foute regimes moeten vreselijke wonden hebben achtergelaten. De Killing Fields, de massagraven van Pol Pots Khmer Rouge zijn getuigen van een vreselijke periode, maar het land ligt verder ook nog vol met landmijnen, neergelegd door twee van de partijen die elkaar naar het leven stonden: de Vietnamezen en Khmer Rouge. Ook van de Amerikanen heeft het land nog wat explosief goed geerfd: UXO’s, unexploded ordnance, niet ontplofte clusterbommen. Af en toe gaat er eens een olifant of een kind op zo’n ding staan.

Als er iets werkt in dit land is het een initiatief van een buitenlandse NGO, of een nog niet vernield ding uit de Franse koloniale tijd. Zo lijkt het erop alsof er af en toe een trein rijdt tussen Phnom Penh en Battambang, maar wanneer hij rijdt en hoelang de trein erover doet weet niemand. De Khmer zelf lijken de boel een beetje te hebben opgegeven. Het systeem is corrupt, het regenwoud wordt in hoog tempo gekapt, van duurzame ontwikkeling heeft niemand gehoord. Terwijl het land ideaal op een uitgebalanceerde manier toerisme zou kunnen ontwikkelen, wordt er alleen roofbouw gepleegd. Je kunt er oerwoudwild eten, gegrild op teakhoutskool. In het oerwoud staan grote brandnieuwe fabrieken die hout en edelstenen verwerken. Voor iemand met een Hummer of een andere SUV is er veel geld te verdienen in Cambodja. De bijzondere natuur en de locale bevolking schieten er weinig mee op. Maar wij hebben hier natuurlijk weinig in te brengen, met ons huis gebouwd met door de Belgen uit de Congo geroofd geld... Voorlopig is het wel prettig hier.


Kampot, 1 februari 2009

Het leven kabbelt voort, gelijk de rivier die langs ons guesthouse stroomt. Vissers verkopen in de vroege ochtend op een rivierbank de vis die ze gevangen hebben in de nacht, op zee. Aan de rivieroever liggen zeeschelpen en ik zag al twee keer een reuze zeester. Het dorp heeft meerdere sferen: Aan de rivierkant wordt gebouwd aan een soort relaxte boulevard met palmen en andere bomen. Er is wat toerisme, net genoeg om het toegankelijk te maken, maar beslist nog niet teveel. Een paar eettentjes gerund door westerlingen worden bezocht door prettig reisvolk. Toch vreest menigeen al de opkomst van Shihanoukville-praktijken. Een eerste disco is inmiddels gesignaleerd...

Iets verderop het dorp in worden de varkens nog vervoerd achter op de brommer, lopen de kippen op straat en spelen smoezelige kinderen in de modder. Papayaboompjes als onkruid op wat eens de stoep was dragen vrucht. Tussen al het afval op straat en de nog steeds niet uitgewiste vervalsporen van oorlogen en bombardementen staan fruitshakeverkopers of scharelen wat locals. Een favoriete locale bezigheid overdag is slapen. Liefst midden op straat. Onder een vrachtwagen in de schaduw, in een hangmat onder een boom of meer luxe: in brommer met aanhangwagen tuk tuk (de moto-remauk), in afwachting op een vrachtje mensen.
Na zonsondergang gaat het licht op straat uit en valt alles weer in slaap, op de boulevard na, waar het licht en de mensen langer blijven nabranden.

Aan de overkant van de rivier is het huttendeel van het dorp. Rieten hutten met bladeren van bananenbladeren en golfplaat, hier en daar een houten huis en nog spaarzamer een stenen huis. In de halfopen hutjes hokken hele families samen. Gemiddeld wordt er vrij vrolijk op de buitenlanders die er sporadisch langsfietsen of brommeren gereageerd. Het ziet er prozaisch uit, maar het leven is hard in dit deel van het dorp. In Cambodja zijn op een paar SUV’s na weinig auto’s, en hier komen die vehikels al helemaal niet. Je hebt wel de wildste combinaties op het thema bromfiets: een bromfiets met tussen de een en vijf passagiers, een tuk tuk bromfiets en een bromfiets met aanhanger die we zelfs met de volvo niet van zijn plek zouden krijgen. Vergelijkbare variaties zijn er voor de fiets.

Gisteren reden we voor zonsondergang iets verder tussen die hutjes door aan de andere kant van de rivier het dorp uit. Rijstvelden en palmbomen, af en toe beklommen door palmboomklimmers. De hutjes zijn nu af en toe op palen. De weg is inmiddels een gravelpad geworden.

Terug in het dorp met zijn tweeen door blinde masseurs onder handen genomen. Een gevoelige ervaring. De blinden werken op de tast en screenen eerst het lichaam. Ze voelen gelijk welk deel van het lichaam wat extra aandacht nodig heeft. Binnen vijf minuten port mijn masseur met vol gewicht een elleboog in mijn onderrug. Ik krijg niet eens de tijd om te verkrampen van de pijn...

In ons guesthouse raken we in gesprek met een Belg, die in Skone (Skuon) ergens bij Phnom Penh gefrituurde tarantulas heeft gegeten. Een locale delicatesse. Volgens de lekkerbek smaakte het naar kip met kruiden. Ik kan toch maar moeilijk hoogte krijgen van die Khmer.... Terwijl hij dit vertelt zien wij boven de lamp buiten onze kamer een supergecko met als afmeting de maat tussen een loempia en een fricandel. Op muggenjacht natuurlijk. Net als de padden en de muurkikker die we eerder die avond al zagen. Eten en gegeten worden. De mug eet de mens, de kikker eet de mug, de tarantula eet de kikker en de Cambodjaanse mens eet zo’n beetje alles wat je in de frituur kunt flikkeren, op het griezelige af.


Koh Tunsay, 4 februari

We zitten inmiddels op een eiland vol tropisch dier. Tropische kip op het strand, tropische honden bij onze bamboehut en tropische koe, heilig dier zowat, ook op het strand. En dan doen we niet moeilijk over aanspoelend koraal met kokosnoot, gelukkig met een haast fris aandoende wind in de vroege ochtend. Ondanks het gedierte echter nog geen konijn gezien, terwijl de engelse vertaling van de naam van het eiland toch Rabbit Island is.

Om hier te geraken was het nog een hele toer. Normale vissers mogen geen toeristen meer meenemen. Het eiland toerisme is tegenwoordig officieel door de politie op het vasteland geregeld. Alleen boten van de politievrienden mogen dus de 20 dollar vangen voor de lading blanken die worden overgezet. We regelen zelf dat de boot volgeraakt, zodat we de prijs kunnen delen. De bootregelaar staat het gelaten toe. Als we met vier anderen in de boot zitten, verschijnen er nog twee toeristen op de pier. We nodigen ze uit om mee te varen, we hebben immers toch al voor de boot betaald en ze passen er makkelijk bij. Geen denken aan volgens de Cambodjanen die het allemaal regelen. De politie wordt erbij gehaald en de twee toeristen gaan uiteindelijk toch maar van boord. Het eiland zelf stelt weinig voor. Een heuvel met oerwoud erop en oerwoudgeluid op de achtergrond. Op de voorgrond een halve kilometer strand met palmbomen en wat bamboehutten. Het eiland ligt bezaaid met kokosnoten en overal loopt erg gezellig vee: kippen, honden en koeien.Op het eiland is geen baksteen te vinden. Voor het strand liggen tien eenvoudige houten vissersboten voor anker. Onze boot legt aan voor het strand. De laatste tien meter waden we door het water naar het strand. Samen met twee oudere Quebequois die een zeer komisch soort Frans spreken hobbelen we naar de hutjes die het verste afliggen van waar de meeste boten en toeristen op het strand liggen en nemen onze intrek in een eenvoudige bamboehut. Er zijn nog geen vijftig buitenlanders op het eiland, waarvan het grootste deel de nacht niet blijft. Tegen zonsondetgang gaan drie generatoren draaien, een paar tl-balken verlichten nu een paar eettentjes op het strand. Op het menu staan vooral krab, vis en garnalen. Om negen uur zwijgen de generatoren en hult het eiland zich in diepe rust.

Op de wc huizen zwarte schorpioentjes. Geen grote, maar toch. We plassen op het strand in het donker.


Kratie, 7 februari 2009

Na twee dagen op het konijneneiland begint t weer te kriebelen. We nemen een boot terug naar de bewoonde wereld, een tuk tuk en weer een bus en komen tegen het vallen van de avond in Phnom Penh aan. Daar is het vooral erg druk. De dag erna huren we een fiets en verkennen we de stad. Het verkeer is wel even wennen. Het is massaal en onberekenbaar, maar na verloop van tijd snappen we hoe het werkt. Er gebeuren verbluffend weinig ongelukken. Nicole laat haar oren uitspuiten in een derdewereldziekenhuis dat we tegenkomen. Vanwege de onkundigheid van de arts gaat ze bijna van haar stokje. Ze ziet opeens lijkbleek. Als ze even gaat liggen komt ze bij. Het ziet er allemaal zeer middeleeuws uit. De apparatuur is van het jaar nul en er lopen vooral heel veel mensen in witte jassen erg gewichtig te doen. Nicole komt t ziekenhuis uit met oorpijn, een zwevend gevoel en een waslijst pillen. De grote stad is duidelijk niet ons verhaal. We fietsen rond op zoek naar een café met Wifi en blijven daar uren fruitshakes drinken. Op dit soort plekken is het een gaan en komen van buitenlanders met een laptoptas. Iedere toerist lijkt tegenwoordig wel met zo’n ding rond te slepen.

De stad boeit verder niet zo en we kopen een busticket naar Kratie een stadje in noord Cambodja, aan de Mekong. ’s Avonds eten we op het terras bij een chinees: gebakken paling en wat andere lekkernijen. In grote bakken zwemmen de specialiteiten van het huis rond: kreeften in alle vormen en maten, zoet en zoutwater, meervallen, vissen en zelfs schildpadden.

Nieuwe dag, nieuwe dieren. Cambodja is een dierenland. Na een uurtje bussen is het tijd voor het ontbijt. We zitten inmiddels in Skone, bekend om zijn gefrituurde tarantulla’s. Bij het restaurantje waar we de bus verlaten lopen we gelijk tegen een emmer van die achtpotige zwarte joekels aan. Serieuze kost voor spinnenliefhebbers! Nicole houdt gepaste afstand. Het ziet er verre van lekker uit. Ook de gefrituurde vorm kan me niet bekoren. Daarom neem ik genoegen met een zakje versgebakken sprinkhanen. Die smaken tenminste nog ergens naar. Knisperige shot proteinen. Nicole houdt het bij een soepje.

We vervolgen onze weg. Veelvuldig halen we een ossenkar in. Aan de andere kant worden we door zeker drie Hummers en een veelvoud aan andere hele dure SUV´s ingehaald. Het land is rijk, de bevolking is arm. Ik spreek een Fins meisje over malaria. Ze is net gestopt met het slikken van Lariam. Ze kreeg er angstaanvallen van en kon niet meer slapen. Haar vriendje slikte nog wel keurig, hij is de eerste die we ontmoeten die profylaxen slikt.

Op driekwart van de trip maken we nog een stop in Snuol een stoffig dorpje. Ik loop een smerig marktje op en kom daar ergens helemaal achterin een op een bamboeframepje opgespannen grote vleermuis tegen, in staat van ontbinding. Een luguber gezicht, maar het komt me ergens bekend van voor. Volgens mij heeft het iets met zwarte magie van doen. Ik huiver en loop snel door. Die sprinkhanen
van vanochtend waren eigenlijk best wel genoeg voer voor vandaag, besluit ik.

Een uur of twee later arriveren we in Kratie, een overzichtelijk dorp aan de Mekong, die hier misschien wel een kilometer breed is, in het droge seizoen. Er gebeurt niet veel, maar de sfeer is hier erg goed, dat voel je gelijk. Nadat we inchecken in een hotel dat weinig inspireert, gaan we zitten aan een soort boulevard die uitkijkt over de brede rivier, die onder ons massa’s water per seconden vanuit de Himalaya naar de Mekongdelta in zuidelijk Vietnam stuwt. Deze rivier is bijna overal magisch, waar je hem ook ziet. De zon gaat onder. Als ik dit stukje uitschrijf op ons hotelbed, kruipt een kleine gekko over het snoer van mijn computer.


Kratie, 9 februari

Kratie is een blijvertje. Het barst hier van de malaria en dat begrijpen we goed. Als ik een malariamug was zou ik ook hier gaan wonen. Een oud mannetje vraagt me of hij wat met me mag kletsen in het Frans en ik stem in. Hij legt me uit dat hij nog Frans heeft leren spreken op school in de jaren 50. Hij zal heel wat hebben meegmaakt, hoewel Pol Pot hier minder heeft huisgehouden dan elders in het land. Ik durf het thema Khmer Rouge niet goed aan te roeren. Wel vraag ik iedere Israelier die we zien of ze gehoord hebben van de ‘Welwillenden’ van Littell, maar eerlijk is eerlijk, de Israeli die we ontmoeten zijn stuk voor stuk sympathiek. Waarschijnlijk trekken zij het leven in hun land momenteel ook niet.

Gisteren per fiets naar de zoetwaterdolfijnen een uurtje verderop gefietst. Een hele toer nog bij een temperatuur van ruim boven de dertig graden. Gelukkig is het hier erg droog. We raken bij een badderplek aan de Mekong aan de praat met een jongen die aardig Engels spreekt. Hij beweert dat hij ons vlak bij de dolfijnen kan brengen met een boot zonder motor. Hij brengt ons naar een eilandje midden in de rivier. Na een paar minuten zien we de eerste rugvinnen en dolfijnruggen al verschijnen. We zien er zeker twintig, alleen zien we niet meer dan hun ruggen. Toch is het spectaculair. De setting, de dolfijnen, de jochies die ons trots hun plekje verkopen voor een dagsalaris van een politieagent...
Dolfijnverzadigd keren we terug naar Kratie om daar net bij zonsondergang te arriveren. Hoog tijd voor een biertje op de kade van de rivier. Het stijgt ons meteen naar het hoofd in de hitte.

Vandaag gaat Nicole weer eens aan de slag met haar proefschrift. Ik struin wat rond over de markt en steek over naar het eiland dat we zien liggen vanuit onze nieuwe hotelkamer. Die nieuwe kamer ligt pal aan de Mekong en biedt schitterende vergezichten. Nicole maakt van het grote terras voor de kamer haar nieuwe werkkamer. Een inspirerende plek!

Maar ik was dus op weg naar dat eiland. Onderweg spreekt een meisje me aan en vraagt me honderd uit over van alles en nog wat. De mensen zijn hier erg open en geinteresseerd in wat er zich in de grote wereld afspeelt. Veel mensen spreken een paar woorden Engels of Frans en willen die op een echte farang uitproberen. Kinderen komen vaak niet verder dan hello, how are you, what is your name, maar best wat jongeren komen een stuk verder. Op het eiland zijn twee dorpjes en een vietnamees floating village, een woonbotendorp. Op het eiland is geen electriciteit, maar alle woonboten hebben wel een tv-antenne. Het zicht op de Vietnamese bootjes is indrukwekkend. Ik kuier nog wat rond en ben te laat voor de laatste pont terug. Gelukkig kan ik nog net mee met de boot van een dorpeling. Als je dan in een derde wereldland arm bent, dan kun je dat maar beter hier zijn, denk ik midden op de rivier. Alleen al zo’n boottochtje is zeer meditatief. Na de weerom magnifieke sunset vanaf Nicoles nieuwe werkplek is het tijd voor weer een lading muggenspray. Die malariaverhalen blijven je wel bij.


Kratie, 11 februari

We roesten een beetje vast hier. Toeristen komen, toeristen gaan, de rivier blijft traag stromen. Nicole vordert met haar proefschrift. En ik voel me een halve local, omdat ik dagelijks wat in en rond de markt rondscharrel. Op het kippige af. Er is ook wat beginnende onrust. Dolfijnen gezien, fietsrondjes gemaakt, ding gedaan. We moeten verder. Dat blijkt uit steeds meer, hoe prettig het hier ook is. Nicole werd te verstaan gegeven dat ze maar beter ergens anders een miesoepje kon gaan lunchen en opeens worden de prijzen hier en daar wat hoger. De hotelbaas regelt half ongevraagd een busticket voor je. Hij wil zijn superkamer wel weer eens aan een ander verhuren. We ontmoetten vanochtend zelfs twee Rocks en Rivers oudgedienden, waarvan ik inderdaad wist dat zij vanaf oktober een jaar onderweg zouden zijn. Zo kom je de buren nog eens ergens tegen.

Op zich komt het wel goed uit dat het dorp klaar is met ons. Ik kreeg gisteren een plan. In Nederland hadden we bedacht om een stukje van Cambodia op de motor te verkennen. Dat leek me bij nader inzien op Cambodiaanse bodem geen geweldig idee. Nu heb ik daar toch wel weer zin in en Nicole ook. Morgen bussen we daarom naar Kampong Cham, een stad meer stroomafwaarts, waar we waarschijnlijk wel een 250 cc motor kunnen huren. We kunnen daar ook gelijk wat geld bijladen, want giromaten waar onze passen inkunnen zijn er niet in het noordoosten van het land. Gisteren ontmoetten we een Nederlander die vergeten was om extra geld te pinnen en daarom noodgedwongen terug moest naar Kampong Cham. Hij wilde nog door naar Vietnam en eigenlijk was het toch ook al onwaarschijnlijk dat hij in deze contreien de grens over zou kunnen. So be it. De karavaan trekt weer tijdelijk zuidwaarts.

Siem Reap, 19 februari

Een week verder. Een week waarin veel is gebeurd en weinig tijd was voor schrijven. De motor die we in Kampong Cham wilde huren was er niet. Daarom namen we gelijk een bus verder terug naar Phnom Penh. Prettig als je je weg een beetje kent in een stad. Een motor was snel gehuurd en na een nachtje in de hoofdstad waren we weer op weg naar het noorden. Het rijden op hoofdwegen in Cambodja in de buurt van grote steden is een vak op zich. Voertuigen schieten overal pardoes de weg op zonder aankondiging, Hummers en snelle dure wagens halen je met hoge snelheid in, of er nu voldoende plek is of niet. Gevaarlijkere inhalers zijn bussen, die met topsnelheid over de in soms deplorabele staat verkerende weg racen, ongeacht de drukte. De enige grotere vehikels die wij inhalen zijn grote vrachtwagens waarachter een enorme wolk halfverbrande diesel hangt of, op onverharde stukken, een stofwolk die de wegmonsters geheel onzichtbaar maken, als je erachter rijdt.

We rijden over de hoofdweg terug naar Kampong Cham. De dag erna rijden we via een binnendoorweg via Kratie naar Stung Treng. Het grootste deel is een net aangelegde prettige weg zonder veel verkeer, omdat er in dit deel van het land weinig mensen wonen. We rijden net ten oosten van de Mekong, die we regelmatig zien. Halverwege is een stuk weg nog niet helemaal af, en moeten we een kilometer of 20 over een verharde kleiweg rijden. Een eerste test voor wat komen gaat verderop. In Stung Treng blijven we twee nachten. We zitten hier op een kleine 400 km van Phnom Penh. Als we op onze derde motordag een rondje in de buurt gaan rijden horen we op een plekje aan de Mekong, waar we even pauseren, het gespuit van dolfijnen. We speuren in het water en zien even later een kudde dolfijnen springen en spelen. Een waanzinnig gezicht. We zijn hier alleen met de dieren. Er is in de wijde omtrek geen asfalt dus ook geen toerist. Hier is ook geen georganiseerde dolfijnenkijkerij. We blijven wel een uur turen in het water, totdat de beesten er de brui aan lijken te hebben gegeven.

Die ochtend waren we aangesproken door Brad, een Amerikaan die met een in Thailand gekochte motor onderweg was, en net uit Laos kwam. Hij wilde wel samen met ons de Mekong oversteken voor een trip door de jungle naar het westen, richting Tbeng Meanchey. Best eng: er zijn geen ANWB-borden in het oerwoud en de mensen die we zullen tegenkomen spreken zeker geen Engels. Kan moeilijk zijn als je ook niet echt een goede kaart hebt. Verder is er geen echte weg, die op enig moment enig onderhoud ondergaat. We gaan een paar uur op onderzoek uit. Brad vond op internet een beschrijving van een Amerikaan die vorig jaar het traject van ongeveer honderdvijftig kilometer aflegde. Een heftig verhaal: weggeslagen bruggen, diepe modder, rivierpassages, stukken rul zand en veel verkeerd rijden. Onderweg weinig ander verkeer om de weg of noodhulp te vragen. We bespreken met zijn drieen de opties en besluiten het erop te wagen en de ochtend erop een pontje te nemen naar de overkant. Het wordt de dood of de gladiolen!

De gammele pont is onze eerste uitdaging. Na de pont moeten we gelijk al de weg vragen. We wurmen de motorfietsen over een paadje tussen twee huizen door naar een wat breder pad. Dit ziet er goed uit! We geven flink gas en missen na een kilometer of vijf over de gravelweg onze eerste afslag het bos in. We vragen in een dorpje of we op de goede weg zitten en begrijpen na een tijdje dat we een afslag gemist hebben.Brad is al doorgereden over de goede weg en wij wachten een half uur op hem bij de afslag. Het is inmiddels half negen ’s ochtends en het begint al aardig heet te worden. Nu begint het pad meer een uitgesleten rivierbedding te worden. Het rijden wordt bij stukken behoorlijk technisch. Ik heb geen off the road-ervaring en de bagage en een tweede persoon achterop maken het er niet gemakkelijker op. Regelmatig vallen we bijna om als we een gat in de weg induiken of opeens in een modderspoor of zandbak belanden. Soms is het balanceren op een houten plank die als brug dienst doet over een stroompje, maar vaak ook is het gasgeven en door een beekje heenrijden. Benen optillen en gaan met die banaan.

We vorderen langzaam. Nadat we twee ossenkarren passeren en wat locals de bossen injagen omdat ze bang zijn voor onze loeiende motorfietsen en integraalhelmen, geef ik wat meer gas omdat we achterliggen op schema. We willen voor het donker weer in de bewoonde wereld zijn. Dan gaat het mis. Ik moet kiezen tussen een zandbak en een erg enge plank over een paar rotsblokken heen. Ik rem met mijn voorwiel rem en val om in de zandbak. We kukelen beiden over de motor heen. De schade lijkt mee te vallen. We staan op en lijken ongeschonden. Van de motor zijn alleen de spiegel en de koppelingshandel kapot, maar die is met tape en een stokje te repareren. Niet geweldig, maar er is mee te rijden. Wat vervelender is mijn kuit die langs de hete uitlaat schuurde. Het gevolg is een typische toerist-op-een-motor-in-Azie wond, een brandwond van twintig bij zes centimeter. Gelukkig niet heel diep, maar toch, het is een flinke lap troep. De vellen hangen ervanaf. Het ruikt een beetje naar aangebrand BBQ-vlees. Brad reageert adequaat en begint de wond schoon te maken, hoewel ik zelf de vellen eraf mag plukken. Smerig klusje. Als de kuit verbonden is en de koppeling het weer doet gaan we door. Tijd dringt. Een uur later komen we in een dorpje met een GSM mast, Chaeb. We eten er wat en besluiten een local in te huren om ons zo snel mogelijk naar de bewoonde wereld te gidsen. De man aan wie we het vragen helpt ons bij het vinden van een motorgids op een scooter. Zelf rijdt de man geen lange stukken meer, omdat hij een been heeft verloren door een landmijnexplosie. We rijden dwars door Preah Vihar, een provincie waar de meeste landmijnen van heel Cambodja liggen, veel ligt nog op scherp en we zien veel mensen die een been of voet missen. Gruwelijk.

De eenbenige man vindt een gids en we gaan met hem op pad. Dit gaat een stuk sneller dan voorheen, hoewel de weg er in eerste instantie niet makkelijker op wordt. Het is hard werken, vooral ook omdat het schakelen moeilijk gaat met de kapotte koppelingshandel. Onderweg glijd ik nog een keer in een modderpoel en ga weer onderuit. Dit keer zonder gevolgen, we vervolgen onze weg. Ik begin aardig moe te worden, maar neem toch waar dat een heel stuk door zeer mooi oerwoud rijden. Uiteindelijk bereiken we een doorgaande gravelweg, waarover ook auto’s rijden. Nu schiet het eindelijk op. We passeren drie primitieve vlonders in rivieren die als brug dienen. We zijn verbaasd als er iedere keer uit de struiken een kindje verschijnt en ons tegenhoudt. We moeten tol betalen, legt de gids uit. Mokkend betalen we. Dan komen we op een onverharde hoofdweg uit waar hard wordt gereden door auto’s. Het is stofbijten in deze droge periode, maar we zijn in no time in Tbeng Meanchey, de stad waar we willen overnachten. Net op tijd, want het begint te schemeren. Als we de stad inrijden komen we na bijna tien uur rijden door zand, modder en rivierbeddingen weer op een asfaltweg die door het stadje leidt. Het rijdt heerlijk. We vinden een guesthouse en worden kritisch bekeken door drie Amerikanen met gids op gloednieuwe motorfietsen, wat zwaarder dan onze motoren. Als we even met ze kletsen blijken het aardige mensen te zijn en ze nodigen ons uit om samen te dineren. Stoere verhalen worden over en weer uitgewisseld. De gids uit Phnom Penh runt een motortour bedrijfje dat Dancing Roads heet. Hij maakt touren van een week of meer met toeristen. Ze zien bijna geen asfalt, vooral stof en zand. En veel tempels, waar de gids hun langsvoert. We zijn eigenlijk een beetje jaloers op ze. Wij met ons barrel, zij op mooie fietsen.

Nou ja, de gids is zo vriendelijk om ons veel info te geven over wegcondities en interessante bezienswaardigheden onderweg. Daarom besluiten we de dag erna verder westwaarts te trekken richting Siem Reap, Angkor Wat, dé toeristentrekker van het land. We rijden over een dirtroad naar Koh Ker, een niet toeristisch tempelcomplex ver weg van het massatoerisme. De gravelweg naar Koh Ker is zoals beloofd goed, maar we moeten zeker veertig keer van de weg af voor een omleiding, meestal door een diepe modderpoel. We zijn roodbruin van de opgedroogde modder als we aankomen in het dorpje bij Koh Ker. We vinden een primitief guesthouse zonder stromend water of electriciteit. Het dorpje heeft een hoog derde wereldgehalte. Op dit soort plekken zijn de tegenstellingen het grootst: De mensen leven naast elkaar in de modder en de zooi, mensen pikken luizen uit elkaars haren. Onderweg naar de wc buiten struikel ik over een knorrende big. Aan de andere kant ontmoeten we even buiten het dorp een Australier die net twee dagen heeft gevlogen boven de tempels, met een gemotoriseerde hanglider. Ook passeert er af en toe een dure jeep met een stel Japanse toeristen of een local met ‘goede conecties’ in Phnom Penh. Maar de mensen zijn overal erg aardig en behulpzaam.

Nadat we voor sunset Koh Ker deels hebben bewonderd en de ochtend erop het tweede deel van het complex bezoeken rijden we door naar Siem Reap. Over tegenstellingen gesproken! Siem Reap is de grootste toeristische attractie van het land. De meeste buitenlanders hier zien alleen maar Siem Reap en slaan de rest van Cambodja over. Er gaan zelfs verhalen rondt dat Japanners en Koreanen steeds vaker om een uur of vijf ’s ochtends worden ingevlogen vanuit Seoul of Tokyo en dan na een dagje tempelskijken na zonsondergang weer terugvliegen. Dikke witte buiken en westerse kroegen en restaurants. Op straat in de avond in het centrum zien we nauwelijks Cambodjanen. Een hele overgang na de afgelopen dagen.... Ik kijk Brad regelmatig meewarig aan: Dit is niet Cambodja!

Siem Reap ligt pal naast Angkor Wat. Een enorm tempelcomplex van meer dan duizend jaar oud. Je kunt het eigenlijk niet maken om er niet heen te gaan als je in Cambodja bent, maar ik ben een beetje bang voor de hordes toeristen die er rondwaren. Toeristen zijn ‘big game’, groot wild, in dit gebied. Iedereen jaagt op ze: toeroperators, tuktuks, restaurants, café’s en hotels proberen zoveel mogelijk toeristen dollars te vangen. En tussendoor bedelende kinderen en mensen met geamputeerde benen. Het is allemaal erg dubbel, maar we besluiten hier toch drie nachten te blijven, ondermeer om mijn kuit wat rust te geven....

Vehikels
Het hoofdvervoermiddel in Cambodja is de 100-125cc scooter. De Cambodjanen vervoeren echt alles op de scooter. Vier matrassen op een scooter, twee varkens op een scooter, een familie met drie kinderen op een scooter, een kuub hooi op een scooter... Verzin het en het wordt vervoerd. Op ons laatste stukje asfalt op weg naar Phnom Penh komen we zelfs twee scooters tegen met een stapel dubbelgevouwen matrassen van zeker 3,5 meter. Beide voertuigen hellen gevaarlijk over als ze worden ingehaald door een bus...

De ossenkar. Een middeleeuws apparaat van hout, in de helft van alle gevallen met houten spaakwielen, voortgetrokken door twee ossen. Komt overal: op de doorgaande wegen waar bussen over de honderd langsscheuren en vrachtwagens een rookgordijn aanleggen en scooters zwierend op hoge snelheid tussendoor manoevreren. Maar we kwamen ook twee ossenkarren tegen in the middle of nowhere in het oerwoud, op een onmogelijk stofpad. Toen we de karavaan inhaalden hadden we een bizar anachronisme kunnen vastleggen: Twee hightech motorfietsen beladen met moderne technieken, laptops, moderne medicijnen, mobiele telefoons en weet ik veel wat nog meer naast de eenvoud van het leven in de jungle...


Koh Mak (Thailand), vrijdag 27 februari

Drie dagen Siem Reap werden er vier. Een dagje meer rust voor mijn beenwond was erg prettig en tussen alle toeristen door was er voldoende boeiends te bekijken, samen met Brad en Willem en Connie, een tandarts met zijn vrouw uit Utrecht. Willem is een oude motorfreak en heeft in in zijn schuur enkele oude MG’s en een handvol Dafjes staan, grotendeels in onderdelen. Al snel vormen we een bont maar vrij hecht tweetalig gezelschap. Veel van de gesprekken gaan over technische motorzaken uit vergane tijden, zeezeilen, lekker eten of ontstoken wonden. Omdat het Willem niet nodig leek om al aan de antibiotica te gaan besloot ik het uiteindelijk ook maar niet te doen, hoewel mijn enkel inmiddels erg dik was geworden van het vocht en de wond de eerste dagen niet echt droog wilde worden. Gelukkig keerde het tij op de vierde dag na het ongeval en begon het been er weer wat minder dramatisch uit te zien. Wel bleef het nog dagen bij vlagen gemeen pijn doen.

Op de laatste dag Siem Reap bezochten Brad en Nicole voor de tweede dag tempels. Ook Angkor Wat, de grootste en bekendste tempel stond op het programma. De tempel was overladen met toeristen, waaronder erg veel Japanners. Een Japanse man rende hard rond achter een grote fotocamera. Zijn wederhelft huppelde er op paarse pumps achteraan, en raakte met haar hakken klem in een opstapje. Het was een bizar gezicht en Nicole moest er zo hard om lachen dat de tranen over haar gezicht biggelden. Brad wakkerde de lachstuipen van Nicole natuurlijk aan, gentleman als hij is. Het moet een zeer humoristisch spektakel zijn geweest. De Jappen vormen op zo’n toeristische plak natuurlijk de grootste attractie. Het blijft bijzonder dat ze allemaal op dezelfde plek dezelfde foto’s willen maken, waarschijnlijk de foto die in hun reisboek staat. Handig als je weet welke foto’s je moet maken, dan verspil je daar alvast minder tijd mee!

Na vier dagen Siem Reap valt ons prettige gezelschap van de laatste dagen uit elkaar. Het valt niet licht om afscheid te nemen, maar het hoort erbij. Wie weet zien we elkaar nooit meer terug! Vooral Brad’s afscheid valt ons zwaar, we hebben in korte tijd samen een hoop meegemaakt en een hoop lol gehad. Het is erg prettig om eens een leuke en weldenkende Amerikaan te hebben meegemaakt. Dat geeft toch wat hoop voor de toekomst.

Time to leave! Ik bind voor de laatste keer een verband en een handdoek om mijn kuit en we kruipen op de motor. Brad trapt voor de laatste keer de motor aan en off we go!
We rijden met vrij hoge snelheid over een goede racetrack naar Kampong Thom, halfweg Phnom Penh. Omdat het stevig opschiet en we voelen dat we over het ‘dode punt’ van Camboja heen zijn besluiten we door te rijden naar de hoofdstad. Ruim voor zonsondergang belanden we in de file die twintig kilometer voor Phnom Penh begint. Vreselijk, filerijden bij een temperatuur van 35 graden met om je heen toeterende voertuigen die naast veel herrie ook veel stof en dieselstank produceren. Het duurt ons eigenlijk net iets te lang allemaal en ik moet mijn best doen om geen gevaarlijke stunts uit te gaan halen om eerder in de stad te geraken. Het zou wel erg stom zijn om die laatste momenten een dwaze fout te maken.

Uiteindelijk belanden we in de stad en leveren we de motor in. We leven nog!
Na nog een dag in Phnom Penh nemen we een bus naar Koh Kong aan de grens met Thailand. Op de grens aan de Thaise kant regelt een klein dictatortje het transport met minibusjes van de grens tot aan Trat, de eerste stad aan de Thaise zijde. Als je iets doet wat de dictator niet aanstaat kun je het vergeten om weg te komen. Twee Nederlanders met rood aangelopen hoofden willen onderhandelen over de prijs en wekken de woede van de dictator. Zij mogen niet mee met de bus en moeten van de dictator eerst gaan eten voor ze mee mogen. We hebben ze in Trat niet meer gezien. Van een Canadees die een maand geleden tegen hetzelfde probleem aanliep, hoorden we dat hij uiteindelijk na uren wachten met drie anderen zelf een pick up had weten te huren. Typisch Aziatische praktijken, ze kunnen bij vlagen erg gemeen zijn. Vaak gaat het dan niet zozeer om geld, maar om aangetaste eer.

In Trat overdenken we wat we gaan doen met de week die ons nog rest in Thailand. Op een uurtje varen liggen een paar mooie tropische eilanden, niet ver van de bekendste van de eilanden, Ko Chang. Ko Chang is vrij groot en zeer toeristisch. We horen verhalen over disco’s en uitgaanstoestanden en veel bouwactiviteiten. Er wordt stevig geinvesteerd in grote dure resorts. Ko Chang gaat het dus sowieso niet worden. Er blijven drie opties over: Ko Wai, een klein eiland zonder echte voorzieningen, waar het licht om negen uur uitgaat als de generatoren zwijgen. Het klinkt interessant, want weinig toeristen blijven er overnachten in de paar eenvoudige bungelowtjes die er zijn. Het feit dat er geen electriciteit is maakt het voor Nicole echter moeilijk om er nog even een weekje aan haar proefschrift te werken. Ook Ko Kut wordt het niet, hoewel het een erg mooi eiland moet zijn met een overweldigende natuur. Er is weinig slaapplek voor mensen die er op de bonnefooi naar toe gaan en er schijnen regelmatig privéheli’s over te vliegen van rijke Thai die er hun privé paradijsje hebben gesticht. Onze keus valt uiteindelijk op Ko Mak. Maar als we er aankomen valt het een beetje tegen. Foute keuze, denk ik als we vijf minuten op het eiland zijn. Het eiland is vlak en het eerste deel wat we tegenkomen is sfeerloos. Er lijken alleen maar Sporthuis Centrumachtige hutten te staan die voor veel geld verhuurd worden. Tussen alle hutjes door scharelen een paar roodverbrande Denen en Engelsen met een blikje bier in hun handen.

Gelukkig vindt Nicole na wat navraag het adres van een plek met bamboehutten en schommels in bomen die half in zee hangen. Het is er aangenaam rommelig. Je moet de vallende cocosnoten ontwijken om geen verschrikkelijk ongeluk te ondergaan. Het sfeertje doet een beetje denken aan de strandtent Mecca aan het Zwarte Pad in Scheveningen. Zonder de hut van binnen te hebben gezien, weten we dat we het hier wel even kunnen volhouden. Bij zonsopkomst mediteren we op het strand, zwemmen een stukje en ontbijten dan, ’s avonds kuieren we een kilometer of twee over het strand naar het dorpje om op internet het laatste nieuws over vliegtuigongelukken te lezen en hier en daar een mail te schrijven. Terug in ons paradijsje eten we dan vers gevangen crab met cocos en maken we een flesje Mekongwhisky soldaat. Tussen de bedrijven door bijt ik me in mijn SS boek, werkt Nicole aan haar verhaal en zwemmen we een stukje tussen het koraal door. Het leven is zo slecht nog niet.

Den Haag, 9 maart, nawoord

Het zit erop. Na zes weken Azie terug in de kou. Cambodja was confronterend. Mooi om geweest te zijn, maar niet een land waar ik snel weer terug zal keren. Cambodja is een onbereikbaar land.
Interessant waren de onmoetingen met mensen die net als wij onderweg waren. Brad, Herman, Connie en Willem, Michael en Lars. Iedereen was op zijn manier op zoek naar iets. Brad ontmoette we nog een laatste keer in Trat, de avond voordat we doorreisden naar Bangkok. Het afscheid voelde als schuurpapier. Willem en Connie deelden onze tafel tijdens het laatste avondmaal in Bangkok. Waardig en in stijl.