Goed. Er was eens een tijd waarin je gewoon een naam had. Gekregen bij je geboorte – en je deed het er maar mee. Op straat kreeg je er nog wel eens een toevoegsel bij, waarbij je je direct thuis voelde omdat het meestal verwees naar de een-of-andere lichamelijke bijzonderheid. Als er ‘Hé, lange!’ geroepen wordt, dan kijk ik op. Nog steeds.
Hoe anders is het nu. Gisteren heb ik mijn identiteiten eens zitten tellen. Exclusief mijn eigen naam: drie-en-twintig die ik soms-, geregeld- of vaak gebruik. Ik ben gestopt eenmalige wegwerp-identiteiten te tellen bij veertig. Hier ben ik die-en-die, daar zus-en-zo, maar wie ben ik precies wanneer en waarom – het is me een raadsel.
Geen verlangen naar vroeger. Want het heeft zo zijn voordelen. Je kunt ééndimensionaal aanwezig zijn, zonder er op afgerekend te worden. ‘Belezen’, ‘woordrijk’, ‘botte hufter’, ‘kroegtijger’, ‘natuurmens’. Wat dan ook. Naast elkaar. Door elkaar. Op elkaar. Tegen elkaar.
Wel één angst. Stel, je zit eens lekker in je rol en je raakt plots in coma. Wie ben je dan als je wakker wordt?
dinsdag 29 april 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten